‘Staat gaf rijke studenten meer geld dan arme’

Tot in de jaren zestig kregen rijke gezinnen meer kinderbijslag voor hun studerende kinderen dan arme. Het kost immers meer om een welgesteld kind op te voeden dan een kind uit een arbeidersgezin, was de gedachte.

De studiefinanciering kwam meer dan een eeuw lang vooral ten goede aan rijke families, staat in het zojuist verschenen boek Kansen in het koninkrijk - Studiebeurzen 1815-2015. Dat was ook nog zo in de jaren vijftig van de vorige eeuw. 

Vanaf 1953 mochten ouders de onderhoudskosten voor hun studerende kinderen aftrekken van de belasting en kregen ze bovendien extra kinderbijslag tot deze kinderen 27 jaar oud waren. Opmerkelijk genoeg werd deze steun groter naarmate de ouders meer verdienden. 

Niet alleen de belastingaftrek was hoger, ook de kinderbijslag was destijds hoger voor mensen die meer verdienden. Een goede opvoeding van kinderen ‘op stand’ was nu eenmaal duurder dan die van arbeiderskinderen, was de gedachte.

 

Pas in 1963 werd de kinderbijslag voor iedereen gelijk. Kort daarna verdwenen ook de speciale studietoelagen voor kinderen van Kamerleden, burgemeesters, artsen, hoogleraren en notarissen.  

 

“De standenmaatschappij ligt helemaal niet zo ver achter ons”, zegt de Leidse historicus Pieter Slaman, een van de onderzoekers wiens proefschrift is verwerkt in het boek. “Soms schrok ik echt van wat ik las over welk type student wel en niet thuishoort op een universiteit.” De toegankelijkheid van het hoger onderwijs, nu een veelgehoord argument voor studiebeurzen, speelde tot ver in de twintigste eeuw nauwelijks een rol. 

 

 

Natievorming

 

Het is 1815 als Koning Willem I besluit om de eerste beurzen uit te reiken voor onderwijs dat als doel heeft mensen “tot eenen geleerden stand in de maatschappij voortebereiden”. Met de beurzen wilde hij vooral de staats- en natievorming stimuleren, wat hem trouwens niet erg lukte. De Franstalige katholieken in het zuiden vertikten het bijvoorbeeld om met een rijksbeurs Nederlands te gaan studeren in Luik. 

 

Vanaf 1850 kwamen er mondjesmaat meer beurzen voor talentvolle studenten. In het woelige revolutiejaar 1917 werd het aantal toelages flink uitgebreid en konden ook meer studenten van bijzondere universiteiten ervan profiteren. Zo hielpen de beurzen de tegenstellingen tussen standen en zuilen te verzachten. 

 

Ook kwamen er beurzen die jongeren moesten verleiden om een opleiding te volgen waaraan de arbeidsmarkt behoefte had.  Dat laatste werkt niet, concluderen de drie wetenschappers. Slaman: “Als je tweehonderd jaar geschiedenis op een rij zet, blijkt gewoon dat sturing met beurzen geen zin heeft. Studenten laten zich leiden door een toekomstidee, niet door een tijdelijk financieel voordeeltje.”

 

 

Basisbeurs

 

In de woelige jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw kwam er steeds meer kritiek op de studiefinanciering via de kinderbijslag. Er werd een explosief generatieconflict uitgevochten en twintigers vonden dat ze te lang hun hand moesten ophouden bij hun ouders. “Iedereen werd maar rijker en rijker, behalve studenten”, vat Pieter Slaman samen.

 

Toch duurde het nog tot halverwege de jaren tachtig voor de basisbeurs het levenslicht zag: een vast bedrag voor iedere student, ongeacht afkomst of inkomen van de ouders. Al snel bleek dat een onhoudbaar systeem, concluderen de auteurs. Het was simpelweg te duur. Bovendien bevoordeelde de basisbeurs nog steeds kinderen van rijke ouders omdat die geld kregen dat ze helemaal niet nodig hadden. 

 

“Dus zie je dat de basisbeurs sinds de jaren tachtig steeds verder is ingeperkt”, zegt Slaman. “Bij invoering bedroeg de beurs nog de helft van wat een student maandelijks uitgaf, nu kun je er amper een kamer van betalen.” Bovendien moeten studenten sinds 1996 hun beurs terugbetalen als ze niet binnen tien jaar een diploma halen.

 

“Met de invoering van het leenstelsel in 2015 lijkt voor het eerst in tweehonderd jaar een duidelijke keuze te zijn gemaakt om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor lagere inkomensgroepen in het bijzonder te vergroten”, schrijven de auteurs. 

 

Eigenlijk, beargumenteren ze, is er pas na tweehonderd jaar definitief een einde gekomen aan het voortrekken van de rijken en notabelen. 

 

 

Het boek ‘Kansen in het koninkrijk. Studiebeurzen 1815-2015’ van Pieter Slaman, Wouter Marchand en Ruben Schalk is vanaf vandaag te krijgen. Het staat onder meer gratis op de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs.

Meer lezen over de strijd rond de basisbeurs? Klik hier. 

Deel dit artikel