Sluitstuk | Therapietrouw verhogen met data

Het gebruik van longitudinale data, die gebaseerd zijn op herhaaldelijke metingen op verschillende momenten, speelt een belangrijke rol in verschillende vakgebieden, waaronder geneeskunde. Promovendus Niek Den Teuling, die op 5 juli zijn proefschrift bij de faculteit Mathematics and Computer Science verdedigt, bracht door middel van deze statistische methode in kaart hoe patiënten met slaapapneu de zogeheten PAP-therapie gebruiken tijdens de gewenningsperiode. Hierdoor kan het gedrag van individuele patiënten beter begrepen worden en kan de therapietrouw met tijdige interventies verhoogd worden.

Slaapapneu is een chronische slaapaandoening waar een op de vijf 65-plussers last van heeft. Mensen met slaapapneu ervaren frequente adempauzes tijdens de slaap die veroorzaakt worden door afsluiting van de luchtwegen. Onbehandelde slaapapneu heeft een negatieve invloed op de gezondheid; zo leidt het onder andere tot een verhoogde kans op hartfalen en beroertes.

Zogeheten Positive Air Pressure (PAP)-therapie is een effectieve behandelmethode waarbij een ventilatieapparaat de patiënten voorziet van een hogere luchtdruk die ervoor zorgt dat de luchtwegen openblijven. Dat gebeurt via een masker dat de patiënten tijdens de slaap op hun gezicht dragen. Het masker is via een slang verbonden aan het apparaat dat de omgevingslucht de luchtwegen in blaast.

Een nieuwe gewoonte opbouwen

“Patiënten wordt aanbevolen om de therapie minimaal vier uur te gebruiken gedurende minstens vijf nachten per week, maar dat houdt lang niet iedereen vol”, vertelt Den Teuling. “Patiënten kunnen de therapie als oncomfortabel ervaren. Daarnaast is het ook een kwestie van een nieuwe gewoonte opbouwen en dat kost veel mensen tijd.” Hij startte zijn promotieonderzoek bij Philips, fabrikant van deze PAP-apparaten. Het bedrijf wilde graag meer inzicht krijgen in hoe de patiënten de therapie gebruiken in de eerste negentig dagen – de cruciale gewenningsperiode waarin veel mensen deze nieuwe gewoonte aanleren, of juist afhaken. De promovendus ging kijken hoe vaak en hoeveel uren per dag de patiënten de therapie gebruikten en of daar bepaalde trends in zitten.

“Normaal zou je zo'n analyse doen met standaard statistische modellen, waarmee je de algemene trend van de populatie kunt bepalen, dus het gemiddelde patroon dat mensen vertonen”, legt hij uit. “Maar we weten dat er grote verschillen zijn tussen patiënten die deze therapie volgen. Dus je kunt een gemiddelde trekken, maar dat zegt helemaal niets over de verschillende patiënten. De spreiding in de variantie (de mate waarin de waarden onderling verschillen, red.) tussen patiënten is veel te groot.”

Clusteren

De methode die hij gebruikte om meer uit de data te halen heet longitudinal data clustering. Dat houdt in dat je in de data verschillende patronen zoekt die op elkaar lijken. “Op die manier vind je niet één algemene trend, maar meerdere trends, waardoor je ook de individuele patronen van de patiënten beter uit kunt leggen.”

Er zijn verschillende manieren om dat te doen. Den Teuling heeft in zijn proefschrift verschillende modellen vergeleken om aan te tonen wat de voor- en nadelen zijn van de verschillende aanpakken, zowel binnen dit domein als in algemene zin. Er is namelijk niet één ideaal algoritme; het hangt altijd af van de toepassing en de soort data die je ter beschikking hebt, welke methode je hebt beste kunt gebruiken.

Vaker gebruiken

Den Teuling heeft in zijn onderzoek gekeken naar patiënten die de therapie minstens negentig dagen geprobeerd hebben. Zijn onderzoek bevestigde dat er grote verschillen zijn tussen hoe de patiënten de therapie gebruiken. "Onder de patiënten heeft iets meer dan de helft de therapie vanaf dag één vrij consistent gevolgd, wat betekent dat ze vanaf het begin het masker minimaal vier uur per dag gingen dragen en het ook echt volhielden. De andere helft had meer moeite met de therapie”, vertelt hij. In andere groepen daalde het gebruik van de therapie mettertijd, zowel qua aantal uren per dag als het aantal dagen dat de patiënten het gebruikten. “Er waren twee groepen die er bijna helemaal mee stopten. Dus tegen het einde van de gewenningsperiode, na ongeveer zeventig dagen, was er bijna geen gebruik meer”, aldus Den Teuling.

Een van zijn belangrijkste bevindingen was dat de therapietrouw niet zozeer bepaald wordt door het aantal uren dat de patiënt het masker draagt, maar door het aantal pogingen. “Je moet dus vooral zorgen dat mensen het vaker gebruiken om er echt een gewoonte van te maken, ook al is het maar drie of vier uur”, constateert hij.

Interventies

“Dankzij deze modellen krijgen we een beter beeld van hoe mensen de therapie gebruiken en kunnen we groepen patiënten ontdekken die met de therapie stoppen of deze gaandeweg steeds minder gaan gebruiken”, vertelt de promovendus. Bij deze patiënten kun je interventies doen om te zorgen dat ze de therapie volhouden. “Het is aangetoond dat interventies, zoals het doelgericht contact opnemen met patiënten die moeite hebben met de therapie, een positieve impact hebben op de therapietrouw”, legt hij uit. Met de modellen, die hij in zijn proefschrift presenteert, kun je deze groepen beter identificeren en op basis daarvan gerichter en efficiënter ingrijpen. “Deze mensen kun je dan benaderen om ze bij te sturen of persoonlijke ondersteuning aan te bieden, terwijl je een andere groep, die geen of minder hulp nodig heeft, niet of minder vaak hoeft te contacteren.”

De modellen die hij heeft ontwikkeld kun je bovendien ook in andere domeinen toepassen. “Therapietrouw speelt in veel verschillende therapieën, maar hetzelfde principe vind je ook bij medicijnen- of alcoholgebruik”, vervolgt hij. Ook in deze domeinen kun je met longitudinal data clustering verschillende patronen in het gedrag ontdekken om hier vervolgens op te kunnen anticiperen.

Den Teuling blijft ook na zijn promoveren werkzaam bij Philips en gaat verder de therapietrouw van patiënten met slaapapneu onderzoeken. “Alleen dan niet zozeer met clusteren, maar meer met andere toepassingen”, licht hij toe. “Ik heb de afgelopen jaren ook aan andere domeinen gewerkt, maar slaapapneu is altijd mijn focus geweest. Er is nog heel veel om te bestuderen om het gedrag en de ervaringen van patiënten nog beter te begrijpen.”

Deel dit artikel