Klaas Kopinga. Foto | Rien Meulman

“Je moet ervoor waken geen onuitstaanbare goeroe te worden”

Drie carrières heeft prof.dr.ir. Klaas Kopinga naar eigen zeggen gehad als onderzoeker. Maar dan wel alle drie bij dezelfde werkgever. De TU/e-man studeerde Technische Natuurkunde aan de toenmalige TH Eindhoven, promoveerde hier ook en is sindsdien als onderzoeker, hoogleraar en decaan verbonden geweest aan de faculteit Technische Natuurkunde. Sinds 1 oktober is hij met emeritaat. Vooruitlopend op het afscheidscollege dat Kopinga vrijdag geeft, blikken we terug op zijn wetenschappelijke loopbaan.

De dag voordat zijn dienstverband afliep, sprak Kopinga op een conferentie in Duitsland over het proefschrift van zijn promovendus Joost van Doornmalen. En de eerste dag van zijn emeritaat sprak hij op een andere conferentie in datzelfde land over exact hetzelfde onderzoek. Vloeiender kon de overgang naar zijn ‘pensionering’ niet gaan, wil hij maar zeggen. Bovendien had hij het afgelopen jaar al flink gas teruggenomen. “Toen ik vorig jaar terugtrad als decaan, besefte ik dat ik zo’n tweehonderd dagen aan prepensioen had opgebouwd. Daarom heb ik ervoor gekozen om mijn laatste jaar nog maar twee dagen te werken. Op maandag, om de week fris te beginnen. En op donderdag, om de week in stijl met studenten af te sluiten.” Met de traditionele donderdagmiddagborrel dus.

De komende jaren verandert er aan dat patroon niet al te veel. Hij zal in principe elke donderdag aanwezig zijn om de promovendi die hij nog onder zijn hoede heeft met raad en daad bij te staan. Gevraagd of ongevraagd, zoals hij dat gewend is. “De komende vijf jaar mag ik dat als emeritus nog doen zonder dat ik daar bijzondere toestemming voor nodig heb.” Daarnaast krijgt Kopinga nu meer tijd en ruimte voor projecten die niet direct binnen het gezichtsveld vallen van zijn vakgroep, Transport in Permeabele Media (TPM).

Het begeleiden van de bovengenoemde ‘buitenpromovendus’ Van Doormalen, die in zijn vrije tijd een proefschrift bij elkaar schreef over stoomsterilisatie van medische instrumenten en op 7 oktober promoveerde, noemt Kopinga als voorbeeld van zaken waar hij nu meer energie in kan steken. “Je kunt voorwerpen steriliseren door ze bloot te stellen aan verzadigde stoom van 134 graden. Onder die condities gaan eiwitten kapot en zo kun je micro-organismen en virussen onschadelijk maken. Aan dat procedé is de afgelopen dertig jaar maar weinig veranderd, maar aan chirurgische instrumenten wél. Er wordt steeds meer gebruikgemaakt van endoscopen met lange, holle kanalen, waar de stoom niet goed bijkomt. Je kunt op basis van de huidige standaarden niet garanderen dat zo’n buisje na sterilisatie daadwerkelijk steriel is.”

In zijn proefschrift toont Van Doornmalen aan dat het sterilisatieproces zo aangepast kan worden dat ook endoscopen van binnen gegarandeerd schoon worden. “Maar als je dat naar buiten brengt, stuit je op een muur van onbegrip en commerciële belangen. Ik heb Joost daarom aangeraden om eerst de experimenten in internationale tijdschriften te publiceren en van daaruit de volgende slag te maken.” Die aanpak heeft nu dus een volwaardig proefschrift opgeleverd over een onderwerp dat Kopinga duidelijk aan het hart gaat. “Nu ik met emeritaat ben, kan ik me als adviseur ook actiever met dit onderwerp bemoeien, zonder de schijn van belangenverstrengeling op me te laden.”

De lange carrière van Kopinga valt in drie delen uiteen, vertelt hij. “Ik ben begonnen in de vaste stoffysica, in de groep die is uitgegroeid tot Fysica van Nanostructuren (FNA, red.), met onderzoek aan magnetische materialen. Het doel was te begrijpen waarom sommige materialen magnetisch worden beneden een bepaalde temperatuur. Daarvoor keken we naar materialen die zijn opgebouwd uit langgerekte magnetische ketens, omdat eendimensionale systemen eenvoudiger te modelleren zijn dan platte of driedimensionale. Dat was heel fundamenteel onderzoek: die materialen hebben nu, veertig jaar later, nog geen enkele toepassing gevonden.”

Later werd het onderzoek steeds praktischer, onder invloed van samenwerking met het Natlab van Philips, en doordat er steeds meer apparatuur beschikbaar kwam om zelf materialen te maken, aldus Kopinga. “Ik heb nog meegewerkt aan de eerste magnetische multilagen, die inmiddels worden toegepast in harde schijven van computers. Deze onderzoekslijn is na mijn vertrek verder doorgezet bij FNA.”

Hoewel Kopinga het prima naar zijn zin had bij zijn toenmalige onderzoeksgroep, merkte hij dat hij niet langer verrast werd door de resultaten van de afstudeerders en promovendi die hij onder zijn hoede had. “De spanning ging er wel een beetje af. En niemand heeft het zo tegen mij gezegd, maar je moet er dan ook voor waken geen onuitstaanbare goeroe te worden die alles al een keer heeft gezien.”

De volgende stap diende zich op natuurlijke wijze aan, vertelt hij: “We hadden inmiddels een karrenvracht aan methodieken ontwikkeld bij FNA. Om een theorie te testen, deden we een hele reeks aan metingen aan een bepaalde stof, tot aan neutronenverstrooiing aan toe. Voor dat laatste ging ik nog naar Berlijn, maar de andere technieken hadden we allemaal zelf in huis. Dat bracht veel routinematige en tijdrovende metingen met zich mee en we probeerden dat dan ook zoveel mogelijk te automatiseren.”

Automatisering was destijds, nog maar een kwarteeuw geleden, geen sinecure. “Met een werkgeheugen van 16 kB en een harde schijf van hooguit een paar megabyte was dat veel lastiger dan met de pc’s van nu. En dan heb ik het over een mainframe waar acht man tegelijk mee werken, hè? Het was dus de kunst om de gegevens zo goed mogelijk voor te bewerken. Ik heb door experimenten te automatiseren veel geestdodend werk voor promovendi kunnen voorkomen.”

De expertise die Kopinga en collega’s hadden opgebouwd, wilde de faculteit Technische Natuurkunde breder inzetten. Hij kreeg daarom in 1994 als hoogleraar de leiding over een vakgroep die Fysisch-Technische Informatieverwerking (FTI) werd gedoopt. “Dat was feitelijk een club zoals je die tegenwoordig alleen nog bij megaprojecten als CERN ziet: specifiek voor het verzamelen en verwerken van meetgegevens. Voor kleinschaligere lab-apparatuur koop je tegenwoordig gewoon hard- en software van de plank.”

Zijn nieuwe specialisatie maakte van Kopinga een graag geziene gast. “We konden iets dat voor andere onderzoeksgroepen heel interessant was. We wisten niet alleen van automatiseren, maar ook van de fysica van het experiment. En bij het opzetten van experimenten werd het belangrijk om van tevoren na te denken over hoe je automatisering kunt inbouwen en vice versa. Heel veel mensen zagen ons graag komen. Dat bracht echter ook een gevaar met zich mee. We waren een faciliterende groep, en die maken geen school. Je ontwikkelt geen eigen identiteit. Hoewel we vaak genoeg mee publiceerden, waren we toch te veel oplossers van andermans problemen.”

Veel van het onderzoek van FTI  heeft in praktischer gedaante een weg gevonden naar andere groepen en zelfs faculteiten. Zo leidde een project waarbij monitorsignalen van couveusebaby’s werden uitgeplozen op variaties en trendmatigheden tot een bloeiende onderzoekslijn die vandaag nog bestaat bij Electrical Engineering.

Toch besloten Kopinga en zijn collega’s zich weer op een concreter onderzoeksonderwerp te storten.“We deden al veel metingen aan poreuze materialen met MRI en besloten ons daarin te specialiseren. Daardoor kregen we een eigen gezicht.” Het resultaat was de groep Transport in Permeable Media (TPM), die rond de eeuwwisseling het levenslicht zag. De poreuze objecten daar die als onderwerp van studie dienen, liepen uiteen van bouwmaterialen als beton en baksteen tot kunststoffen (coatings) en de eerste jaren, in samenwerking met het Máxima Medisch Centrum, zelfs hersenen. Dat is voor Kopinga minder bijzonder dan het lijkt. Met een kwinkslag: “Ik wil niet zeggen dat we het verschil tussen hersenen en beton niet zien, maar de technieken en modellen die je kunt toepassen op beide materialen zijn goed te vergelijken.”

Als emeritus keert Kopinga nu terug naar een positie waarin hij niet gebonden is aan een laboratorium met een specifiek onderzoeksobject en is hij weer vrij om een raadgevende rol te vervullen. Maar dan met mate, zodat ook zijn (klein)kinderen -om de hoek in Veldhoven en ver weg in Taiwan- van zijn inbreng als goeroe kunnen genieten.

Deel dit artikel