In Lagerhuis-stijl debatteren over de toekomst van de TU/e.

Vooruitblikken naar de TU/e in 2030

Hoe moet in 2030 ons onderwijs eruit zien? Wat zijn rond die tijd de speerpunten van ons onderzoek en hoe zorgen we ervoor dat de resultaten daarvan nog meer impact hebben, met name in de Brainportregio? De komende maanden gaan vijf werkgroepen zich onder meer over deze vragen buigen. Gisteren vond in Kennispoort de aftrap plaats met een dialoogsessie in Lagerhuis-stijl.

Op de dialoogsessie waren ruim veertig belangstellenden afgekomen. Het was een mooie gelijke verdeling van studenten, wetenschappers en ondersteunend personeel. Rector Frank Baaijens verzorgde de opening en vertelde dat de zoektocht naar de juiste strategie voor de komende twaalf jaar, ongeveer een jaar in beslag gaat nemen. Aan het begin van het collegejaar 2018-2019 moet het stuk er liggen. Voor het project dat bekend komt te staan onder de naam TU/expedition, heeft het College van Bestuur voor vijf deelgebieden evenveel gerenommeerde kartrekkers aangetrokken.

Zo gaat Lex Lemmens, dean van het Bachelor College, met zijn groep onder meer kijken naar de impact die digitale technieken zullen hebben op het onderwijs, en gaat de groep van decaan Bart Smolders van Electrical Engineering onderzoeken wat in de toekomst het belang moet worden van systeemdenken en interdisciplinariteit voor de ingenieurs die de TU/e opleidt.

Vijf cursussen

Smolders bracht voor de discussiegroep ook direct een stelling in. Voor- en tegenstanders moesten hun mening kenbaar maken door in de ruimte links of rechts te gaan staan. Volgens Smolders moeten in de toekomst alle bachelorstudenten verplicht cursussen volgen op de gebieden elektrotechniek, scheikunde, werktuigbouwkunde, computerwetenschap en de gebouwde omgeving. Dit om elke ingenieur een brede basis te verschaffen van waaruit die zich verder kan specialiseren.

De meningen hierover waren redelijk verdeeld. De tegenstanders vroegen zich af wat hiervoor opgeofferd moest worden in het bestaande curriculum en of er bij dit voorstel niet verkeerd om werd geredeneerd. Moest niet eerst een probleem worden geanalyseerd en aan de hand daarvan worden bepaald welke kennis nodig is om het op te lossen? Voorstanders wezen erop dat in de toekomst studenten in hun studie en latere beroep steeds beter moeten kunnen communiceren in de taal van andere disciplines.

Hands-on onderwijs

Bij de stelling of in 2030 niet tachtig procent van het onderwijs hands-on moet zijn, ontstond verwarring over wat daar precies onder verstaan moet worden. Volgens rector Baaijens valt onder meer al het werk aan een afstudeeropdracht bij de master eronder, en in de bachelor moet gedacht worden aan het werk binnen ogo-groepen en aan projecten. Volgens hem is op dit moment krap een derde van het bacheloronderwijs hands-on en hij zei echt te streven naar een stevige verhoging hiervan in de komende jaren.

Het opdoen van theoretische kennis zal steeds meer via online colleges gaan, waarbij gekozen kan worden uit wereldwijd aanbod van de beste universiteiten, zo dachten diverse deelnemers. Daar werd echter als kanttekening bij geplaatst dat het sociale belang van het gezamenlijk volgen van een college nooit onderschat mag worden."Studenten komen daar vooral naartoe om elkaar te zien en hun docenten."

Bottom-up

Op de vraag of in de toekomst het onderzoek niet veel meer binnen interdisciplinaire instituten georganiseerd moet worden dan binnen de faculteiten, kwam de constatering dat dit nu al deels gebeurt. “Want vervullen het High Tech Systems Instituut en het Instituut voor Complexe Moleculaire Systemen (ICMS) die rol nu al niet?", zo werd opgemerkt. Dat zou het gelijktijdig kunnen bestaan van dergelijke instituten en losstaande faculteiten nu al bewijzen, waarbij binnen faculteiten het echte fundamentele onderzoek plaatsvindt en waarbij faculteitsgrenzen nooit in de weg mogen staan van interdisciplinaire onderzoeksprojecten.

“Projecten die dan bij voorkeur bottom-up ontstaan”, zo benadrukte rector Baaijens. Hij vroeg alle aanwezigen om goed na te denken hoe dat soort samenwerkingen in de toekomst zo optimaal mogelijk gestimuleerd kunnen worden.

Verantwoordelijkheid

De stelling of een onderzoeker ook een verantwoordelijkheid zou moeten voelen voor hetgeen hij of zij bedenkt of ontwikkelt, leek deze middag een vreemde eend in de bijt. Maar collegevoorzitter Jan Mengelers maakte er een punt van dat het stellen van dit soort vragen in de toekomst weleens van invloed kan zijn op de koers die de universiteit kiest op onderzoeksgebied.

Mengelers: “De impact van technologie op onze maatschappij wordt steeds groter en daarmee neemt ook de verantwoordelijkheid van de ingenieur toe. Vroeger deden we daar nauwelijks iets aan, maar dat is in deze tijd niet meer mogelijk. Met de kennis die ik nu heb, zou ik ook in mijn eigen beroepsverleden dingen heel anders hebben gedaan.”

Als tegenwerping werd gesteld dat dit soort morele principes vaak al bij de eerste ondertekening van een contract in het bedrijfsleven onder sterke druk komen staan."Dan word je al direct verplicht tot geheimhouding, met juridische consequenties als je je daar niet aan houdt."

Dat de samenwerking met dat bedrijfsleven in de komende jaren nog verder versterkt moet worden, was een stelling die bijna alle aanwezigen onderschreven. Waarbij wel gewaakt moet worden voor naïviteit, want het is niet de bedoeling dat de universiteit zich compleet overlevert aan het bedrijfsleven of het zich hierbij teveel laat sturen bij keuze van het onderzoek.

Naast Lex Lemmens en Bart Smolders leiden ook de hoogleraren Maarten Steinbuch, Jan van Hest en Wijnand IJsselsteijn een werkgroep. Die werkgroepen, waar belangstellenden zich nog voor kunnen aanmelden, brengen eind oktober hun rapporten uit.

Maandag 19 juni is een tweede Nederlandstalige dialoogsessie in de Kennispoort van 18.30 tot 20.30 uur.

Deel dit artikel