Genuanceerd debat over 2030 op hete avond

Ondanks een bescheiden opkomst - een dertigtal belangstellenden - leidde de tweede (nu Nederlandstalige) dialoogsessie over de TU/e in 2030 tot een levendig en genuanceerd debat. Relatief veel ondersteunend personeel, en veel vrouwen, hadden maandag de verlokkingen van de warme zomeravond getrotseerd om hun visie te geven op de toekomst van de universiteit.

Aan de hand van vrijwel dezelfde stellingen die op 7 juni werden voorgelegd tijdens de Engelstalige dialoogsessie, werden de aanwezigen geacht letterlijk hun positie te bepalen in het debat - geleid door Rozemarijn Schalkx. Hoewel de opzet was dat degenen die het eens waren met de stelling zich naar de ene kant van de Grote Zaal in Kennispoort zouden begeven, en de tegenstanders naar de overkant, bleken na verloop van tijd steeds meer deelnemers zich prettiger te voelen bij een middenpositie. Door de kleinschaligheid van de bijeenkomst was dat echter geen probleem: iedereen kreeg ruimschoots de kans om zijn positie tot in detail toe te lichten, hetgeen de nuance in het debat beslist ten goede kwam.

Vijf vakken

De vijf stellingen die werden besproken, waren ingebracht door de voorzitters van de vijf studiegroepen die zich de komende maanden zullen buigen over de strategie die de TU/e tot 2030 zou moeten volgen. In de eerste stelde EE-decaan Bart Smolders dat elke bachelorstudent verplicht een vak Elektrotechniek, Informatica, Scheikunde, Bouwkunde en Werktuigbouwkunde zou moeten doen. De overgrote meerderheid was het daarmee eens, zo bleek. Een van de paar aanwezige studenten vond het belangrijk dat studenten al snel leren om buiten hun comfortzone te treden en over de schutting te kijken bij andere studies. Een andere student was het daar op zich mee eens, maar viel over het verplichte karakter van de stelling: het zou ten koste gaan van de mogelijkheid om de diepte in te gaan, vond hij. De tegenstanders geloofden niet dat de gemiddelde student gemotiveerd zou zijn om inleidingen in vakken van andere opleidingen te volgen, zonder diepgang. Zonder mogelijkheid om die kennis snel toe te passen, zal die ook snel wegzakken, zo was de gedachte.

Hands-on

De tweede stelling, van Lex Lemmens, werd door de dean van het Bachelor College zelf toegelicht. We moeten naar tachtig procent hands-on onderwijs, vond hij. Zijn betoog was kennelijk overtuigend, want slechts een handvol toonde zich tegenstander. Rector Frank Baaijens was de eerste die de grenzen opzocht van het format door halverwege de zaal te gaan staan, omdat hij vijftig procent hands-on onderwijs een realistischer streven vond. Tegenstander Jan van Hest – leider van de studiegroep die moet bepalen welke wetenschappelijke speerpunten de TU/e moet najagen – was uitgesproken in zijn mening dat al dat projectwerk toch niet ten koste moest gaan van het persoonlijk contact tussen docent en student, in zijn ogen essentieel voor kennisoverdracht. Dat het docentencorps moet worden uitgebreid om tot tachtig procent hands-on onderwijs te komen, en dat het twijfelachtig is of dat haalbaar is zonder de instroom ernstig te beperken, daar leek iedereen, voor- en tegenstanders, het over eens.

Instituten

De stelling van hoogleraar bio-organische chemie Jan van Hest, vorige zomer uit Nijmegen overgekomen, luidde dat het onderzoek niet langer binnen faculteiten, maar juist in multidisciplinaire onderzoeksinstituten moet worden georganiseerd. Die stelling leidde tot veel beweging tijdens de discussie: waar men in eerste instantie massaal voor leek, kwamen meerdere deelnemers daar na verloop van uitwisseling van argumenten op terug. De instituten helpen je als universiteit te profileren, vond Van Hest, terwijl het onderwijs gewoon een taak van de faculteiten blijft. De instituutmanagers krijgen dan te veel macht, werd tegengeworpen; multidisciplinaire samenwerking kan beter op tijdelijke basis, en vanuit de faculteiten.

Nadenken

De vierde stelling, van hoogleraar Human-Technology Interaction Wijnand IJsselsteijn, was een klein beetje aangepast na de Engelstalige sessie, toen men massaal vond dat ingenieurs niet verantwoordelijk zijn voor de eventuele negatieve impact van hun vindingen. Nu slechts werd gesteld dat men hierover moet nadenken, bleek echter vrijwel iedereen het eens met die stelling. Maar doe dat dan ook, riep collegevoorzitter Jan Mengelers op, en niet alleen als je er studiepunten voor kunt krijgen.

Bedrijfsleven

De laatste stelling, dat de universiteit veel meer moet samenwerken met het bedrijfsleven, spleet het gezelschap in tweeën. Tegenstanders benadrukten dat de horizon van bedrijven wel heel dichtbij is komen te liggen. Voor de lange termijn, voor fundamenteel onderzoek, en voor out-of-the-box-denken, zijn universiteiten daarom onontbeerlijk. Bedrijven zijn ook blij om te zien dat universiteiten nog dingen doen die ze zelf niet oppakken, benadrukte Baaijens. Een student riep op om vooral de samenwerking met bedrijven op studentniveau te intensiveren, zodat die wat vaker aan projecten kunnen werken die daadwerkelijk iets opleveren, naar zijn mening belangrijk voor de motivatie.

Na afloop dankte collegevoorzitter Mengelers de aanwezigen nog eens nadrukkelijk voor hun wil om op deze mooie avond binnen te willen discussiëren over de toekomst van de universiteit. Hij riep hen op het gesprek ook buiten de dialoogsessies, in bredere kring, voort te zetten.

Deel dit artikel