Anneke van Rijswijk op de Vragenbank

Het zijn niet de gemakkelijkste vragen die studenten en medewerkers uit onze hoge hoed mogen trekken op Cursors Vragenbank. Maar het zijn wél vragen die de ingang kunnen vormen voor een mooi en openhartig interview. Zo ook met Anneke van Rijswijk (59), die al 32 jaar actief is binnen de TU/e-catering en de universiteit en haar bewoners op haar duimpje kent. En zij haar.

Loop je in het Auditorium ter hoogte van de Senaatszaal, dan is de kans groot dat je Anneke tegen het lijf loopt. Èn dat ze dan ook een praatje met je maakt, of je nu jong of oud bent en waar je ook vandaan komt. Voor de enkeling die haar niet kent: Anneke is supervisor op de werkvloer op het gebied van banqueting. “Met mijn collega’s regel ik de catering voor de feestjes en partijtjes”, verduidelijkt ze zelf met een lach.

Ze maakte in 1986 als kantinemedewerkster kennis met de TU/e, het instituut waarvan ze van tevoren nog dacht dat ze in een ‘grijze massa met baarden en brillen’ terecht zou komen. Niets bleek minder waar. Ze is inmiddels heel wat herinneringen rijker - aan talloze contacten met medewerkers en studenten, aan de trouwfoto’s die ze hier liet maken, maar ook aan de Auditoriumbrand in 1994 die ze als eerste ontdekte. We leren de opgewekte Anneke aan de hand van vijf vragen beter kennen. 

 

Wat is je slechtste eigenschap of gewoonte?
“Dat ik mijn zinnen niet afmaak. Zowel in gesprekken als bij het schrijven van bijvoorbeeld berichten op Facebook. Mijn man en mijn vrienden weten dat van me en begrijpen me meestal tóch wel, maar bij anderen moet ik erop letten. En ik spring nog wel eens van de hak op de tak. Een vriend van me zegt wel eens ‘Anneke vertelt niet van A naar B, maar gaat van A naar Z via C en dan weer terug naar A’.
Verder pieker ik veel, mijn hersenen staan nooit stil. Dat gaat over het werk en thuis, maar ook over de veranderende wereld. Sommige mensen kunnen zo weinig hebben en zijn soms zelfs haatdragend. Een voorbeeld: mensen hadden de posters met mijn vermiste kat weggehaald, omdat ze die storend vonden. En dan die reacties op die Armeense kinderen die nu toch in Nederland mogen blijven. Denk aan hen, in plaats van elkaar te beschuldigen dat je links of rechts bent. Ik krijg ook wel eens te horen dat ik té lief ben, maar dat zou ik zeker geen slechte eigenschap noemen. Je kunt nooit té lief zijn.”

Wie/wat is je grootste vijand?
“Ik heb geen vijanden, maar ik kan er niet goed tegen als mensen onrechtvaardig of kortzichtig zijn. Of hypocriet. Ik heb mijn jeugd grotendeels in een internaat en een pleeggezin doorgebracht. Mijn moeder is overleden toen ik anderhalf jaar oud was en mijn vader is niet veel later uit de ouderlijke macht gezet. Op mijn 21ste kreeg ik inzage in het rapport van maatschappelijk werk. Daar las ik in dat twee psychologen precies hebben verwoord hoe ik me destijds voelde. Maar ze hebben er niets mee gedaan. Daar kan ik dan verdriet van hebben. Dat voelt onrechtvaardig en dan voel ik me niet begrepen. Ik heb er ook moeite mee als mensen vooroordelen hebben, bijvoorbeeld over buitenlanders. Dan denk ik ‘kom eens naar de TU/e, dan kun je zien hoe mensen uit allerlei landen goed met elkaar omgaan’.”

 

Stel, je moet emigreren. Naar welk land zou je dan gaan?
“Naar Ierland. Of Zweden. Of Nieuw-Zeeland. Als het maar een ruimdenkend land is, waar je kunt zeggen wat je wilt. Indonesië ligt misschien voor de hand, omdat mijn moeder daar is geboren, maar ik heb er verder niks mee. Ik ben eigenlijk niet zo’n reiziger, ik ben redelijk honkvast. Dat heeft ook wel met mijn jeugd te maken denk ik. De onzekerheid om naar een andere plek te moeten en snel heimwee hebben. Mijn man Jos heeft veel gereisd en van hem heb ik wel geleerd dat het je blik kan verbreden.”

Wat heb je bereikt waar je heel trots op bent?

“Op alles in mijn leven zoals ik dat nu leid. Ik ben niet in de afgrond getrokken met mijn achtergrond, zoals met een van mijn zussen is gebeurd. Zij is zwaar aan de drugs geraakt en is uiteindelijk op jonge leeftijd overleden. Ik ben optimistisch en vrolijk en heb altijd hard gewerkt om hier te komen. Ik ben ook trots op mijn man en op onze vriendenkring met uiteenlopende mensen. En op het feit dat ik wil blijven leren en me nergens te oud voor voel. Heerlijk om met studenten om te gaan. Ik ben supertrots op mijn oudste zus, die zes kinderen in de weekenden en vakanties bij elkaar wist te houden en voor ons zorgde.”

Wat is het grootste verschil tussen jou en je ouders?
“Dat is een moeilijke vraag voor me, omdat ik hen nooit goed heb gekend. Mijn zus zegt altijd dat ik zo op onze moeder lijk. Ik geloof dat ik het ergens voor willen knokken ook van haar heb. Mijn vader heb ik ongeveer vijf keer gezien in mijn leven. Achteraf begrijp ik wel dat hij het zwaar had. Dat kwam onder meer door zijn oorlogstrauma van Indonesië en hij had de pech dat hij weinig mensen in zijn omgeving had die voor hem klaarstonden. Mijn pleegouders waren wat degelijker dan ik. Met mijn pleegmoeder had ik een best goede band. Ik ben zelfstandiger dan mijn pleegmoeder destijds, minder afhankelijk. Van mijn pleegouders heb ik het sociale meegekregen. Maar meer nog van mijn oudste zus, die ook als een soort moeder voor me was. ”

In onze rubriek de Vragenbank laten we studenten en medewerkers vijf kaartjes uit onze hoge hoed met vragen trekken. Eén vraag mag worden geruild. Het volgende interview verschijnt over drie weken.

Deel dit artikel