TU/e haalt banden aan met Defensie: waar liggen de grenzen?

Hoge defensiebudgetten vinden een weg naar de TU/e, waar de bereidheid om samen te werken met het Ministerie van Defensie lijkt toe te nemen. De universiteit onderzoekt hoe een meer structurele samenwerking eruit zou kunnen zien en wat een innigere samenwerking betekent voor onder andere open science, onafhankelijkheid en de veiligheid van de campus.

door
illustratie Ivana Smudja

“Nederland is vandaag niet in oorlog, maar we leven ook niet helemaal in vrede.” Met die woorden sprak demissionair minister van Defensie Ruben Brekelmans de TU/e-gemeenschap toe bij de opening van het academisch jaar. Hij doelde daarmee op geopolitieke spanningen en noemde daarbij specifiek het imperialisme van Rusland. Volgens de minister wil Poetin in 2030 klaar zijn voor een grootschalige confrontatie met de NAVO. 

Eind 2024 waarschuwde ook Mark Rutte de internationale gemeenschap bij zijn eerste speech als NAVO-chef: “Het gevaar komt met volle snelheid op ons af.” Om dat dreigende gevaar het hoofd te bieden, moest er volgens hem veel meer geld naar Defensie. De Nederlandse politiek is het daar inmiddels – van links tot rechts – mee eens. Universiteiten kunnen op hun beurt een bijdrage leveren aan het veilig houden van Nederland, benadrukte Brekelmans in zijn speech op de TU/e. “Wat je hier bedenkt, onderzoekt, bestudeert en produceert, kan bijdragen aan maatschappelijke veerkracht en militaire paraatheid”, zo sprak hij de gemeenschap toe. Ook zijn oproep lijkt gehoor te vinden binnen de universiteit. 

Het feit dat Brekelmans zijn verhaal mocht komen doen, is tekenend voor de open houding die de TU/e ten aanzien van Defensie heeft aangenomen: de deur staat open voor samenwerking. Niet alleen op institutioneel niveau, maar ook bij onderzoekers lijkt dat het geval. Dat blijkt onder andere uit een verkenning van Susan Hommerson van General Affairs en Geert-Jan van Houtum, decaan van Industrial Engineering and Innovation Sciences. In januari kregen zij van het College van Bestuur de opdracht om uit te zoeken hoe een meer structurele samenwerking met het Ministerie van Defensie eruit zou kunnen zien. “Van zeker honderd senior onderzoekers weten we dat ze bereid zijn om samen te werken met Defensie”, aldus Hommerson. 

Miljarden

Voor zulke samenwerkingen ontstaan steeds meer mogelijkheden, omdat Nederland en ook Europa flink investeren in de nationale veiligheid. Zo is de Europese Commissie van plan om het budget voor defensie en ruimtevaart te vervijfvoudigen, naar 131 miljard euro in de periode van 2028-2034, waarvan een klein deel ook naar onderzoek en innovatie zal gaan. In Nederland gaat het budget volgend jaar met 3,4 miljard omhoog en komt daarmee op een totaal van 26,8 miljard. 1,3 miljard daarvan gaat specifiek naar de opschaling van industrie en innovatie

Een deel van die Europese en nationale budgetten vindt een weg naar de universiteit door oproepen voor onderzoek in de vorm van calls vanuit onder andere NWO en het European Defence Fund (EDF). Voor dat laatste fonds zijn vanuit de TU/e in 2025 negen aanvragen ingediend, die nog beoordeeld moeten worden. Er lopen via EDF al drie projecten: KOIOS op het gebied van AI en DISCMAM en ROLIAC over het gebruik van Additive Manufacturing (3D-printen) binnen de militaire logistiek.

Vroeger had niemand het over Defensie, nu moeten we ineens allemaal een noodpakket voor 72 uur aanschaffen

Susan Hommerson

Het Ministerie van Defensie heeft ook specifiek voor universiteiten een financieringsmiddel in het leven geroepen: het RT&I fonds, waarvoor jaarlijks 15 à 20 miljoen euro beschikbaar is. Onderzoek moet voor een bijdrage uit dat fonds wel specifiek een laag technology readiness level (TRL) hebben. 

De TRL is een maatstaf om aan te geven hoe ver een technologie ontwikkeld en getest is. Als die laag is, dan is de technologie nog ver verwijderd van een toepassing in de praktijk. Onderzoek vanuit het RT&I fonds is dan ook vooral gericht op kennisopbouw. Dat is volgens Van Houtum ook het soort onderzoek waar de TU/e voornamelijk aan kan bijdragen. “Dat zal vormgegeven worden met calls, of ideeën die onderzoekers zelf aandragen. Defensie gaat niet gemakkelijk met de interessantste onderzoeksvragen komen voor fundamenteel onderzoek, wij zijn beter in staat om die vragen te formuleren.”

Snel opschalen

Dat Defensie nu zoveel financiële middelen heeft, beïnvloedt de houding van het ministerie ten opzichte van de buitenwereld, ziet masterstudent Mechanical Engineering Bas Klis, die ook fulltime als innovatiemanager bij Defensie werkt. “We hebben jarenlang moeten bezuinigen. In die tijd waren we erg naar binnen gekeerd. Maar nu gaan we naar een tijd van groei. Dat is een mega-omslag en dat kunnen we gewoon niet alleen. We hebben bedrijven, start-ups en onderzoeksinstellingen nodig om snel te kunnen opschalen.” Daarvoor gaat hij vanuit innovatie-hub MINDbase op zoek naar innovaties in de regio, waaronder bij de TU/e, om die te koppelen aan (civiele) behoeftes binnen Defensie. 

“Alles wat in de samenleving speelt, hebben wij ook: duurzaamheid, kleding, voedsel, logistiek. Veel innovaties kunnen we gemakkelijk adopteren als krijgsmacht. Denk bijvoorbeeld aan bedrijven die trainingssoftware maken voor het ziekenhuis, daar kunnen wij onze medische specialisten ook mee trainen.” Bij de Master Kick-Off in augustus ontwikkelden studenten onder begeleiding van Klis nog een soort Marktplaats-concept, om vraag en aanbod op dit gebied bij elkaar te brengen. Dat concept wordt nu uitgerold in een pilot.

Via Klis heeft er aan de TU/e een EngD-project plaatsgevonden over het draadloos laden van rijdende voertuigen. En er loopt momenteel een project met studententeam SOLID, dat draait om het in de lucht houden van vitale infrastructuur. De technologie van het team, waarbij energie wordt opgeslagen in ijzerpellets, zou kunnen dienen als noodvoorziening voor een ziekenhuis in een oorlogssituatie. In een casestudy met een Oekraïens ziekenhuis als voorbeeld, kijken de studenten nu naar hoe haalbaar dat is. “Het brengt een vraagstuk met zich mee dat van maatschappelijk belang is”, licht businessmanager Florian van den Dool de keuze toe om met Defensie in zee te gaan. “We hopen dat ze ons als serieuze potentiële partner hierin zien.” 

Noodpakket

Volgens Klis zijn er signalen dat bij studenten de bereidheid toeneemt om met Defensie in zee te gaan. Zo ziet hij dat steeds meer studenten zich als reservist aanmelden. Cijfers daarvan zijn niet beschikbaar, omdat Defensie niet bijhoudt waar reservisten studeren. Wel is een duidelijke toename te zien van TU/e-studenten die deelnemen aan Defensity College, een programma waarbij studenten op hun eigen niveau en in hun eigen vakgebied, naast hun studie bij Defensie werken. Sinds de oprichting daarvan in 2015, zijn tien militaire werkstudenten van de TU/e weer uitgestroomd, laat een woordvoerder van Defensie weten. Op dit moment zijn er vijftien TU/e-studenten actief binnen het programma. 

Samenwerken met Defensie wordt volgens decaan Van Houtum door veel mensen gezien als bijdragen aan een maatschappelijke uitdaging. Net zoals het geval is bij onderzoek op het gebied van de energietransitie. “Je voelt gewoon aan: er is een maatschappelijke verandering gaande”, voegt Hommerson daaraan toe. “Vroeger had niemand het over Defensie, nu moeten we ineens allemaal een noodpakket voor 72 uur aanschaffen.”

Knappe koppen

Het zijn de zorgen over geopolitieke spanningen en de nationale veiligheid die de bereidheid doet toenemen van onderzoekers en studenten aan de TU/e om met Defensie samen te werken, denkt Van Houtum. Vooral het afgelopen jaar heeft hij die bereidheid sterk zien groeien, “na de speech van Rutte”. De Russische invasie in Oekraïne speelt daar volgens Hommerson in mee, maar ze noemt ook potentiële agressie in de Zuid-Chinese Zee en de blokkade van Taiwan. In dat land zit onder andere TSMC, een van de grootste chipfabrieken ter wereld. “Als er daar problemen uitbreken, komt daarmee de globale chipvoorraad zwaar in gevaar.” 

Daarnaast is er ook een niet-traditionele oorlogsvoering gaande. Als voorbeeld noemt Hommerson de drones die de afgelopen tijd op meerdere vliegvelden opdoken. “Je ziet dat er door verschillende actoren, statelijk of niet, hun best wordt gedaan om onze samenlevingen te destabiliseren. Ook met bijvoorbeeld cyber-attacks of aanvallen op het energienetwerk. Dat zijn onze vakgebieden, op de TU/e. Daarom heeft Robert-Jan Smits destijds ook gezegd: kunnen we niet onze knappe koppen bij elkaar zetten wanneer dat nodig is.” Hij stelde toen voor een ‘slimme reserve’ op te zetten. 

Overzicht krijgen

Er is geen duidelijk overzicht van alle projecten die er binnen de TU/e al lopen met Defensie. Dat heeft er grotendeels mee te maken dat die projecten zo versnipperd zijn. Op alle niveaus binnen de universiteit bestaan samenwerkingen: zo zijn er studenten die bij Defensie hun Bachelor Eindproject doen of masteronderzoek. Er lopen PhD-projecten, onder andere in samenwerking met de Nederlandse Defensie Academie (NLDA). Er zijn onderzoekers die direct samenwerken met Defensie of in projecten vanuit bijvoorbeeld de NWO, Horizon, of het EDF. Ook kan TNO een link vormen tussen de universiteit en Defensie, of is het ministerie alleen maar een van de vele partijen in een consortium. 

Daarnaast is Defensie zelf volgens Van Houtum enorm: “Bij Defensie werken enkele tienduizenden mensen. Je hebt het ministerie zelf, de landmacht, luchtmacht, marine, marechaussee … Het is niet gek dat er geen centraal overzicht is.” Het overzicht krijgen van alles wat er loopt, is voor de universiteit essentieel, vanwege de gevoeligheid, maar ook vanwege de eventuele veiligheidseisen die komen kijken bij sommige onderzoeken. “Het overzicht hebben, is eigenlijk een van de voorwaarden om hiermee verder te kunnen”, aldus Van Houtum. 

Dat betekent niet dat de universiteit zich blindelings in een innige samenwerking met Defensie moet storten. Niet voor niks zijn Hommerson en Van Houtum al sinds begin dit jaar bezig met een verkenning. Die is niet alleen tijdrovend omdat het moeilijk is om een inventarisatie te maken van alle projecten die vanuit de TU/e al lopen met Defensie, welke geldstromen er zijn, welke afdelingen binnen het ministerie en op welke thema’s er raakvlakken zijn. Maar er is nog een heel grote andere component die aandacht vraagt: de ethische overwegingen. Om hen daarbij te helpen, richtte de universiteit voor de zomer al een ad hoc ethische commissie op voor defensiegerelateerd onderzoek.

Ethische kaders

Die kar trekt hoogleraar Filippo Santoni de Sio, van de Philosophy and Ethics groep binnen IE&IS. De commissie is ‘ad hoc’, omdat de universiteit die snel wilde oprichten toen duidelijk werd dat er meer samengewerkt zou gaan worden met Defensie. Het adviesorgaan werkt aan een ethisch beoordelingskader voor dit soort samenwerkingen en hoopt de gemeenschap meer bewust te maken van de ethische afwegingen die daarbij horen. Mogelijk wordt de commissie onderdeel van een bredere commissie voor gevoelige samenwerkingen, die Niek Lopes Cardozo als kwartiermaker aan het uitrollen is. 

De ad-hoccommissie is – in tegenstelling tot de bredere commissie – al ‘in bedrijf’ en beoordeelt (aankomende) onderzoeksprojecten met Defensie die onderzoekers voorleggen. De commissie brengt daarover een niet-bindend advies uit. Tot nu toe zijn er zes aanvragen behandeld: ze hebben allemaal groen licht gekregen. “De commissie zou negatief adviseren bij onderzoek naar technologieën met een duidelijk offensieve toepassing, of met ethisch of legaal problematische doeleinden”, aldus Santoni de Sio. 

Defensief versus offensief

Ethische afwegingen moeten onderzoekers onder andere maken op het gebied van dual use (zie kader). Die term verwijst naar onderzoek dat voor verschillende doeleinden kan worden gebruikt, legt Santoni de Sio uit. “Je hebt defensief versus offensief gebruik, maar ook civiel versus militair gebruik.” Onderzoekers moeten daarbij volgens hem goed nadenken over in hoeverre en onder welke voorwaarden een technologie die ontwikkeld is voor civiel of defensief gebruik, omgevormd kan worden tot een offensieve technologie. Mocht dat gemakkelijk zijn, dan hoeft dat niet meteen te betekenen dat ze het onderzoek niet moeten doen. “Je zou ook kunnen kijken naar hoe je de technologie zo kunt ontwerpen dat het bijvoorbeeld moeilijker wordt om die voor offensieve doeleinden te gebruiken.”

Dual use

Een voorbeeld van dualusetechnologie is het groeifondsproject POLARIS. In een groot consortium werkt de TU/e samen met onder andere TNO, Thales, Philips, NXP en de TU Delft. Het onderzoek is gericht op het verbeteren van radiofrequentietechnologie, die kan worden toegepast in MRI-scanners, object-detectie bij auto’s, maar ook radarsystemen van Defensie. Hoewel de resultaten van het onderzoek die systemen beter zouden kunnen maken, is het volgens universitair hoofddocent Vojkan Vidojkovic niet zo dat het hele project daarop gericht is. “Het gaat echt om een brede kennisontwikkeling, niet om een specifiek defensieproduct.” 

Tot nu toe heeft hij er nog niks gemerkt dat het Ministerie van Defensie betrokken is en voor zover hij weet, geldt er geen geheimhoudingsplicht voor publicaties die uit het project voortkomen. Over de verantwoordelijkheid die hij voelt voor mogelijke toepassingen van zijn onderzoek, zegt hij: “Ik verbeter de technologie, ik heb geen controle over wat er vervolgens mee wordt gedaan en door wie. Dat is ook zo bij onderzoek waar Defensie niet bij betrokken is.” Elke technologie heeft volgens hem vele malen meer goede mogelijke toepassingen dan slechte.

Eigenlijk zou je eerst nog de vraag kunnen stellen: wat geldt als puur defensief gebruik en bestaat dat eigenlijk wel? Volgens Frank Bosch, Senior Adviseur Ecosystemen bij het Ministerie van Defensie, is het onderscheid tussen defensief en offensief gebruik heel moeilijk te maken. “Het uitschakelen van vijandige doelen die naar je toe komen: is dat nog defensief of niet?”, werpt hij op. Ook radartechnologie, zoals die in het Groeifondsproject POLARIS, die op het eerste oog misschien puur defensief lijkt te zijn, is volgens hem nog niet zo duidelijk te definiëren. “Je hebt het nodig om doelwitten mee te bepalen. Als je een aanval gaat uitvoeren, dan heb je radarsystemen nodig.” Als universiteit stellen dat je je alleen met defensief onderzoek wilt bezighouden, is volgens hem niet mogelijk. “Ik denk dat je van die discussie weg moet blijven. Omdat het heel moeilijk in te vullen is.”

Luchtafweergeschut

Hommerson is het met Bosch eens, al komen er wel kaders voor welk onderzoek voor de TU/e wel of niet acceptabel is. Waar die grens ligt, weet de universiteit nog niet. “Dat is precies wat we aan het uitzoeken zijn”, aldus Hommerson. “Maar over het algemeen ligt onze focus vooral op kennisontwikkeling en weerbaarheid”, zegt Van Houtum. “Denk aan quantum of AI, die beide ook civiele toepassingen hebben. Of aan luchtafweergeschut: nu kost het enorm veel om één drone neer te halen, dat is totaal disproportioneel als je kijkt hoeveel drones er potentieel in je luchtruim kunnen komen. Daar iets aan doen, is defensief: gericht op bescherming, niet op aanval.” 

In de lente van dit jaar tekende de Universiteiten van Nederland (UNL) – ook namens de TU/e – op dat gebied een intentieverklaring met onder andere TNO en het Ministerie van Defensie, over het veilig houden van het Nederlandse en NAVO-luchtruim. De ondertekenaars zijn vrij om op hun eigen manier bij te dragen aan het defensievraagstuk van Integrated Air and Missile Defence (IAMD), aldus de woordvoerder van UNL. De intentieverklaring gaat volgens hem over defensieve toepassingen.

Als je geen doelwit wil worden voor vijandelijke partijen, moet je zorgen dat je bepaald onderzoek niet hier op de campus doet, maar elders

Geert-Jan van Houtum

Defensief of niet: wanneer de TU/e meer onderzoek gaat doen voor militaire doeleinden, moet de universiteit ook nadenken over wat dat betekent voor de organisatie in zijn geheel, stelt hoogleraar in Philosophy of Science and Technology Wybo Houkes  die een adviserende rol heeft voor de commissie gevoelige samenwerkingen en Santoni de Sio vanaf de zijlijn bijstaat bij de ad-hoccommissie. “De scheidslijn tussen civiel en militair geldt niet alleen voor onderzoek, maar ook voor organisaties en privépersonen. Wie is een burger en wie is een militair? Op het moment dat je veel militair onderzoek gaat doen met een hoog Technology Readiness Level, dan maak je het alleen maar gemakkelijker voor een andere partij om te zeggen: ‘Jullie zijn een militaire organisatie en wat jullie doen schaadt direct ons belang’.” Die zou de universiteit dan als legitiem doelwit kunnen gaan zien.

Ook Van Houtum is zich bewust van dat risico: “We moeten daar afwegingen in maken. Als je geen doelwit wil worden voor vijandelijke partijen, moet je zorgen dat je bepaald onderzoek niet hier op de campus doet, maar elders.” De veiligheid van de campus ziet hij in deze context nog veel breder. “Wat moet je bijvoorbeeld inregelen als je gevoelig onderzoek doet: heb je wel een veilige internetverbinding?” Om vraagstukken op het gebied van veiligheid goed op de radar te hebben, zit ook campusmanager Safety & Security Gijs Spiele in de werkgroep Resilience & Security.

Wetenschappelijk belang

En dan zijn er nog de academische waarden, zoals transparantie en onafhankelijkheid. “Je wil dat de universiteit vrij en open blijft”, aldus Santoni de Sio. Onderzoek op het gebied van Defensie zal in sommige gevallen geheim moeten blijven, en dat schuurt met het concept van open science. “Onderzoek dat om goede redenen niet open moet zijn, is waarschijnlijk niet het soort onderzoek dat aan de universiteit gedaan moet worden.” Daar is zijn collega Houkes het mee eens. Hoe meer er van onderzoek geheim moet blijven, hoe meer het wetenschappelijk belang geschaad wordt, stelt hij. “Het is van wetenschappelijk belang om open te kunnen publiceren. Daarmee help je de wetenschap vooruit en daar helpen onderzoekers hun wetenschappelijke carrière mee vooruit.” 

Als onderzoek geheim moet blijven, kan dat er volgens Houkes daarnaast toe leiden dat niet-academische partners, zoals het Ministerie van Defensie, te veel te vertellen krijgen over waar het onderzoek over moet gaan. Dat gevaar ziet Santoni de Sio vooral met betrekking tot geldstromen. “Helaas hoor ik tegenwoordig vaak het argument dat, omdat er bezuinigingen zijn, het een goed idee is om gebruik te maken van de financiering die beschikbaar is voor defensiegerelateerd onderzoek. Daar moet je mee uitkijken, want je accepteert daarmee de verschuiving van algemene financiering naar financiering voor een specifiek doeleinde.” En dat kan volgens hem grote gevolgen hebben voor de onafhankelijkheid van de universiteit.

Geen wezenlijk verschil

Rob Basten is een onderzoeker op de TU/e die veel met Defensie samenwerkt, veelal samen met collega-onderzoek Loe Schlicher. Hij zit in twee onderzoeksprojecten die zijn gefinancierd vanuit het European Defence Fund, de eerder genoemde DISCMAM en ROLIAC. Hij werkt samen met de Luchtmacht, Landmacht en Marine. En met het Commando Materieel en IT (Commit): “omdat ik werk aan het zo efficiënt en effectief mogelijk onderhoud uitvoeren aan apparatuur.” Basten voelt geen wezenlijk verschil tussen onderzoek in samenwerking met de industrie en met Defensie als het gaat om het niet kunnen delen van onderzoeksresultaten.

De methoden die hij ontwikkelt, zijn grotendeels civiel inzetbaar, maar zijn soms wel specifiek bedoeld voor Defensie. “Ik zou niet aan een case werken als die draait om bepaalde wapens. Maar je moet ook realistisch zijn: de meeste resultaten die ik verkrijg, kunnen ook gebruikt worden voor wapens. Een precieze grens trekken, gebeurt case-by-case. Basten heeft nooit een compleet onderzoek binnen Defensie afgewezen vanwege ethische bezwaren. “Ik heb wél eens een onderzoek afgewezen met de tabaksindustrie.”

Situatieschets

Basten geeft ook vakken aan studenten die relevant zijn voor Defensie, al denkt hij dat het gros van de vakken aan de universiteit relevant kan zijn voor defensieve toepassingen: “Zo’n beetje alles wat civiel van belang is, is dat ook voor Defensie.”  In een van zijn vakken nodigt hij een gastdocent uit van de Koninklijke Luchtmacht. En in tentamens gebruikt hij soms een situatieschets van een militaire missie, waar reserve-onderdelen van voertuigen geleverd moeten worden.

Basten heeft meerdere promovendi en nog meer afstudeerders gehad die onderzoek hebben gedaan met of bij Defensie. Masterstudenten komen soms via hem bij de krijgsmacht of Defensie terecht voor hun afstudeerproject. Ethische overwegingen bespreekt hij wel met promovendi, “maar met master- en bachelorstudenten niet in alle gevallen. Ik geef wel altijd aan dat als ze niet met Defensie willen werken, dat geen enkel probleem is.”

De grote waarde van de samenwerking ligt voor hem in het kunnen bijdragen aan de weerbaarheid van Nederland en haar partners. “En Defensie loopt vaak voorop met ontwikkelingen.”

Defensieonderzoek zal niet de overhand krijgen aan de TU/e en de universiteit wil ook niet alles dichtgooien, zegt Van Houtum geruststellend. “We zijn een publieke instelling en we willen zoveel mogelijk open blijven.” Nu de verkenningsfase ten einde loopt, kunnen Hommerson en hij gaan kijken naar concrete vervolgstappen. Dat begint met informatiesessies met de gehele TU/e-gemeenschap. Ook zijn er al ideeën voor een mogelijke minor in samenwerking met Defensie en een eventueel ‘flagship’ op het gebied van Security & Resilience, maar of die er ook daadwerkelijk gaan komen, staat verre van vast. 

“Niemand wil oorlog”

Eerst moet de universiteit met Defensie uitzoeken hoe om te gaan met lastige punten, zoals het behouden van open science. UNL werkt samen met Defensie aan een raamovereenkomst. Die moet randvoorwaarden scheppen voor eventuele samenwerkingen. UNL neemt daarbij ook knelpunten in rekening, zoals het vraagstuk over open science. Een specifiek punt waar adviseur Bosch een uitdaging in ziet, is de (snelle) toepasbaarheid van onderzoek. “Het lastige is dat onderzoek bij een universiteit normaal gesproken gericht is op het stimuleren van een vakgebied en niet direct op het snel toepasbaar maken ervan in de praktijk. De urgentie om snel iets operationeel klaar te hebben, strookt niet altijd met de doelstelling van een universiteit.”

Dat beaamt Hommerson. Voor de universiteit is het onmogelijk om te voldoen aan een call voor een prototype dat binnen zes maanden klaar moet zijn, geeft ze als voorbeeld. “Maar voor een oorlog over zes of zeven jaar: daar kun je hele goede innovatieprogramma’s op maken.” Niemand wil echter oorlog, benadrukt Klis van MindBase en juist daarom moet Defensie volgens hem opschalen. “We willen allemaal vrede, maar dat is niet de werkelijkheid. We moeten ervoor zorgen dat we kunnen vechten als dat nodig is, om ook voldoende te kunnen afschrikken als NAVO. Als onze krijgsmacht sterk genoeg is, hopen we dat andere landen het niet in hun hoofd halen een NAVO-land binnen te vallen.”

Deel dit artikel