door

Kamerbloedbad

22/09/2017

Ik heb de hele zomer naar kamers in Eindhoven gezocht, aangezien ik na NS-apocalypse #236 het op en neer treinen zat was. Overigens met succes. Ik heb veel soorten kamers voorbij zien komen, van vorstelijk kasteel tot derdewereld-krot, maar eén ding bleef iedere keer hetzelfde: de groepsbezichtiging was keer op keer een bizarre ervaring.

Het begon iedere keer goed: ik schat dat ruim twintig procent van de medekijkers de moeite deed om ‘hallo’ te zeggen en dat ik bij één op de drie kamers rondgeleid werd door, naast de gastheer, een heel enthousiast huisgenootje met bloot bierbuikje of haar-nog-in-de-krulspelden. Ook niet te vergeten: Vestide-medewerkers die modieus te laat komen en bij vragen over de faciliteiten van het huis verwijzen naar (niet aanwezige) bewoners. Thanks a bunch.

De echte hilariteit begon echter altijd pas bij het zien van de kamer. Het viel me bij mijn eerste bezichtiging al onmiddellijk op: de blikken van medekijkers. Priemend en dodend. De soort blik die je iemand geeft wanneer je stiekem z’n vroegtijdige dood zit te beramen. Als gevolg gooide ik al snel de term ‘medekijker’ uit het raam om ruimte te maken voor een geschiktere naam: tegenstanders.

Tekenend voor de hele ervaring was de eerste bezichtiging, waar ik me (destijds nog optimistisch) voorstelde aan een meisje en vroeg hoeveelste op de lijst zij was. Met stralende ogen vertelde ze me dat ze nummer één was. De kamer die we bekeken had nog een mooie vloer die gratis overgenomen mocht worden, in een huis met een vaatwasser en waar je een douche deelde met één persoon. De jackpot.

Maar uiteindelijk zegevierde ik en beschik ik nu over een mooie kamer. Binnenkort geen treinen meer, geen uur later thuis door vijf minuten vertraging en om kwart voor zes opstaan. Nog wel leren koken, schoonmaken, m’n eigen was doen en m’n eigen appels schillen.

Now if you’ll excuse me, ik moet een vloer leggen.

Deel dit artikel