door

Omhoog in de ranglijsten

04/10/2022

De afgelopen jaren was ik betrokken bij onderwijsvernieuwing. Het onderwijs dat op onze universiteit wordt aangeboden moet de ‘ingenieurs van de toekomst’ afleveren. Die moeten kunnen handelen in een snel veranderend klimaat en werken aan de uitdagingen van vandaag en morgen. Om dit te realiseren wordt continu gekeken naar hoe het onderwijs moet worden ingericht. Dat gaat niet zonder slag of stoot.

Op de TU/e heb je twee deans, die door het College van Bestuur verantwoordelijk gesteld zijn voor onderwijsinnovatie in respectievelijk het Bachelor College en de Graduate School. Elke opleiding op onze universiteit heeft op zijn beurt ook een opleidingsdirecteur, verantwoordelijk voor het afleveren van goed-geschoolde, major specifieke ingenieurs. Als laatste heb je nog de ondersteuning vanuit de dienst Education and Student Affairs (ESA), waar beleidsmedewerkers, juristen, enzovoort, een actieve rol spelen. Deze drie partijen moeten het eens worden over hoe dat toekomstig onderwijs en nu daadwerkelijk uit gaat zien. Als laatste spelen de medezeggenschapsorganen een rol in dit spel. Zij geven advies over de plannen en kunnen een platform zijn om ideeën op te halen en te toetsen.

Het is een hele uitdaging voor de deans om al deze groepen op één lijn te krijgen en voorwaarts te gaan in de transitie van het onderwijs. Er zijn ontzettend veel belangen die goed op elkaar moeten aansluiten. Het kost tijd dat te doen en tot een plan te komen. En daar zit nu het probleem: onderwijsvernieuwing gaat veel te traag op onze universiteit. Om de ingenieurs van de toekomst te leveren moet je ‘agile’ zijn als universiteit. De wereld verandert nu sneller dan dat het onderwijs mee kan veranderen, en dat is niet goed voor de ranglijstjes...

Wat is hieraan te doen? Samen met een paar medestudenten ben ik tot de volgende drie analyses en tips gekomen:

1. Opleidingsdirecteur is een ‘side-job’. De meeste onderwijsdirecteuren zijn daarnaast ook hoogleraar. Dit maakt dat ze beperkt beschikbaar zijn voor het bespreken en realiseren van onderwijsinnovatie. Als gevolg daarvan kost het meer tijd om te convergeren in het onderwijsvernieuwingsproces. Als je er een dedicated fulltime job van maakt, zou hier meer tijd voor zijn en zou het proces hoogstwaarschijnlijk sneller verlopen.

2. Opleidingsdirecteuren zetten het belang van hun opleiding boven het belang van de ingenieur van de toekomst. Dikwijls heb ik tijdens de opleidingsdirecteuren-overleggen monologen gehoord die begonnen met “voor een BMT-student...”, “voor een Bouwkunde-student...”. Om het succes van een concept als het Bachelor College en de Graduate School te laten schitteren, zoals ook bij MIT gebeurt, moet volgens mij de focus meer worden gericht op het bredere beeld van wat een TU/e-engineer moet zijn. In de Strategie 2030 wordt gesproken over een student die in staat is om in systemen te denken en daarin vaardig kan handelen. Dit, omdat de uitdagingen en banen van de toekomst ontzettend cross-disciplinair zullen zijn. Ik snap dat dat soms lastig is voor een opleidingsdirecteur - meestal hoogleraar, iemand die helemaal de diepte in is gegaan in de discipline die hij/zij representeert.

3. Innovatievoorstellen moeten worden ondersteund door onderzoek. Om de hoogleraren, ehh... opleidingsdirecteuren mee te krijgen creëren voorstellen voor veranderingen die gefundeerd worden door wetenschappelijk onderzoek, wellicht wat meer tractie. Een deel van de voorgestelde veranderingen zijn ook gefundeerd op onderzoek en best-practises; die beleidmedewerkers gaan natuurlijk niet het wiel opnieuw uitvinden. Toch komt dit niet genoeg naar boven en is het in mijn ervaring - en die van andere medereizigers in de wereld van onderwijsinnovatie aan de TU/e – toch zo dat we af en toe proberen het wiel weer opnieuw uit te vinden.

Concluderend: Het is bijna een ‘mission-impossible’ geworden voor de deans om in deze omgeving veranderingen door te voeren. Ik geloof dat de boel makkelijker en sneller kan worden gemaakt. Het moet sneller wil de TU/e in de toekomst kwalitatieve ingenieurs kunnen blijven afleveren die de Brainport, en alles daarbuiten, een stukje mooier kunnen maken. Als we niet snel genoeg mee gaan moeten we huiverig blijven voor de positie van de TU/e op de ranglijsten.

Deel dit artikel