Pieter van den Hoogenband. Foto | Bart van Overbeeke

“Het figuurlijke goud in je handen is veel leuker”

Hij had sinds begin jaren negentig heel wat goud in handen. WK’s, EK’s, de Olympische Spelen: ze leverden hem de nodige medailles op. “Erg leuk”, erkent oud-topzwemmer Pieter van den Hoogenband, “maar het figuurlijke goud dat je in handen hebt, is veel léuker. Triest alleen dat veel mensen er nooit achter komen wat het goud in hun handen ís.” Van den Hoogenband opende dinsdagochtend de Bedrijvendag aan de TU/e.

Om te kunnen “worden wie je bent”, is vragen stellen volgens Van den Hoogenband onmisbaar. De vier “vrij basic” vragen die in zijn loopbaan cruciaal bleken: waar ben ik goed in, hoe word ik beter, hoe word ik de beste en hoe blíjf ik de beste?

Bevlogen verhaalt Van den Hoogenband in de Blauwe Zaal over hoe hij als tienjarige begon met zwemmen en het merendeel van zijn tijd in het water toen nog spendeerde aan het “professionaliseren van mijn bommetjes”. Hij vertelt over zijn allereerste wedstrijd in Cuijk waar hij op de honderd meter vrije slag, zonder gerichte training, de zesde tijd van Nederland neerzette. Even daarvoor, op het hoge stenen startblok, was daar opeens het besef geweest: “Dit is het moment dat ik kan laten zien dat ik de beste ben”.

De daaropvolgende jaren sleepte hij bij de jeugd al de nodige medailles in de wacht. Na de Europese Jeugd Olympische Spelen in 1993, zijn eerste internationale krachtmeting, wist Van den Hoogenband het zeker: “Híer wil ik in verder”.

Het zwemmen in Nederland stelde in die tijd niet veel voor, blikt hij terug. Marcel Wouda was tijdens de Olympische Spelen in Barcelona in 1992 nog “afgegaan als een gieter”, er was geen visie bij de zwembond, geen budget. Volgens de zogeheten ’10.000-Hour Rule’ heeft ieder talent tienduizend uren oefening nodig om het maximale uit zijn talent te halen. Van den Hoogenband: “Ik wilde héél graag. En ik zou het dan maar zelf gaan organiseren.”

Zijn vader richtte een stichting op en ging -met succes- op zoek naar ondernemers die financieel wilden bijdragen. De inzet van het team, met Jacco Verhaeren als trainer, was dat één van de zwemmers binnen het team de Olympische Zomerspelen in Atlanta in 1996 zou halen. “Maar we gingen met elf. We gingen zó goed.”

De achttienjarige Van den Hoogenband werd zelf vierde op de honderd meter vrij, “een verschrikkelijke plek natuurlijk om te eindigen. Mijn makkers gingen allemaal naar de koningin en werden gehuldigd. Ik zat intussen in de tuin met een biertje en dacht: ‘Wat als dit mijn enige kans was?’”.

Béter worden was het devies. De aanpak: “Van hard trainen naar slim trainen en ook goed mijn rust pakken”. Van den Hoogenband verzamelde een team van specialisten om zich heen, van een stromingsgeleerde en arts tot een fysiotherapeut en voedingsdeskundige. Daarnaast was een nog grotere discipline vereist: “Want ik hield van hard trainen, maar ook van hard féésten. Ik heb eens in drie weken zo hard gefeest dat ik tien kilo was aangekomen”. Grijnzend: “Dat verdient op zich al een Olympische medaille.”

De rest is sportgeschiedenis, met de nodige plakken op EK’s, WK’s en de Olympische Spelen. Met zichtbaar plezier blikt hij terug op hoe hij tijdens het EK in 1999 Aleksandr Popov, “de tsaar van de sprint”, versloeg. Na een filmpje op het grote scherm: “Ik zie nu dat ik jullie even had moeten waarschuwen dat ik in die tijd wel héél kleine zwembroekjes droeg”.

Ook kijkt hij terug op de Spelen in Athene in 2004, toen hij “kinderachtige spelletjes” speelde met zijn concurrenten Ian Thorpe en Michael Phelps door vlak voor de wedstrijd zijn badmuts en zwembril op hún stoelen aan de rand van het bad te leggen, “om ze even uit hun comfortzone te halen”.

Over de Spelen waarbij hij op de honderd meter vrij won van de Zuid-Afrikaan Roland Schoeman, zijn grootste concurrent: “Hij is de beste starter aller tijden, terwijl ik als een zak aardappelen te water ging”. De Nederlander won op zeshonderdste seconde, na met gestrekte vingers snoeihard de plaat te hebben aangetikt. “Ik brak wel een vinger.”

Na de Spelen in Beijing in 2008 zette de zwemmer een punt achter zijn topsportcarrière. Al had hij zijn vertrouwde “ballenknijpers” verruild voor een aerodynamisch pak en zwom hij op de honderd meter de race van zijn leven (47,68 seconden): hij finishte als vijfde. “Toen wist ik: dit is het moment om te stoppen.”

Van 52,91 seconden in 1993 (“mijn eerste ijkpunt”) naar 47,68 seconden in 2008: “Ik heb er dus vijftien jaar van mijn leven aan besteed om 5,23 seconden harder te zwemmen”. Maar, benadrukt hij: “Ik vond het heel erg gaaf om dag in dag uit keihard te zwemmen. Ik geloof in dromen. Hopelijk kunnen mijn vier simpele vragen jullie ook helpen”.

Deel dit artikel